vrijdag 16 december 2011

Wondermiddel

Het wondermiddel bij uitstek is tekenen. Dit bevordert het ruimtelijk inzicht, zo heb ik menig leraar horen verkondigen. En ‘ruimtelijk inzicht’ is al bijna net zoiets als adem halen, of eten. Het is onontbeerlijk.  Bij de TU Delft wordt over tekenen gezegd dat het “een essentiële bijdrage aan de ontwikkeling van het voorstellingsvermogen, het ruimtelijk inzicht, de visuele waarneming en vormgevoel” levert. Weliswaar is dit perspectivisch tekenen, maar een kniesoor… Duidelijk is, dat gesteld wordt, dat kunnen tekenen het ruimtelijk inzicht verbetert. Daarmee is les in tekenen de opmaat naar bijvoorbeeld autorijden. Of niet soms?

Ruimtelijk inzicht is een mentale vaardigheid die bij ieder mens of dier in aanleg aanwezig is en dient om zich te kunnen oriënteren en positioneren in een ruimtelijke leefomgeving. Ruimtelijk inzicht komt in het dagelijks leven voor iedereen van pas, al was het maar om iets ergens terug te vinden, of om je voort te bewegen. Door het te koppelen aan tekenen, lijkt het of men wil zeggen: door te leren tekenen kan ik beter autorijden, kan ik een pan in de keuken vinden. Dat is natuurlijk te zot voor woorden en tekenen is dan ook helemaal niet nodig voor ruimtelijk inzicht. De twee hebben raakvlakken, maar dat is alles.

Een website, van Stichting Histos legt uit. Deze stichting “verricht en bevordert psychologisch onderzoek naar de samenhang in het psychische functioneren en de ontwikkeling van de ene samenhang naar de volgende.” Tekenen, zo zeggen zij, is helemaal niet goed voor de ruimtelijke ontwikkeling! Sterker nog, het veronderstelt een zekere mate van ruimtelijk inzicht om te kunnen tekenen!! De omgekeerde wereld van wat ons voorgehouden is. Het enige waar tekenen goed voor is, is het leren schrijven.


Elk tekenniveau vooronderstelt een bepaald niveau in het ruimtelijke inzicht: het tekenen van peuters is gebaseerd op een concreet ruimtelijk inzicht. Het tekenen van kleuters is gebaseerd op ruimtelijk inzicht met behulp van een abstract-logisch kader waar echter een en ander aan ontbreekt. Het tekenen van jonge schoolkinderen is gebaseerd op een abstract-logisch kader waarin het ontbrekende bij kleuters is opgeheven.


Zowel in het tekenen als in het schrijven worden figuren gemaakt. De twee belangrijkste verschillen zijn: in het schrijven zijn de figuren gegeven, namelijk als lettertekens in de betreffende taal, en elk schrijffiguur staat voor een klank Het tekenen van kleuters (gemiddeld 4,5-6,5 jaar) bereidt daarom optimaal voor op het schrijven van het jonge schoolkind (gemiddeld 6,5-8,5 jaar).


Bron: www.stichtinghistos.nl/, Zie ook Ewald Vervaet, Naar school; psychologie van 3 tot 8.


In feite is tekenen dus nodig tot de leeftijd van ongeveer 6-7 jaar. Daarna kan het als vak verdwijnen, aangezien de kinderen dan al lang en breed met schrijven bezig zijn. Maar waar is tekenen dan nog goed voor na de leeftijd van zeven jaar?

Tekenen is een manier om het innerlijk beeld weer te geven. Dat omzetten naar een tekening vereist de regels van de omgeving te kennen ('ruimtelijk inzicht') en het leert je regels toe te passen - in een later stadium, lang na de kindertijd, leert het je regels te overschrijden of weg te laten. Dat het niets met ruimtelijk inzicht te maken heeft, wordt ook tentoongespreid door het leger aan volwassenen dat niet kan tekenen, al hing hun leven er vanaf. Laat dat zien dat volwassenen ook totaal geen ruimtelijk inzicht hebben? Miljoenen deelnemers in het verkeer logenstraffen dit.

Tekenen kan worden opgevat als een vorm van tijdverdrijf. Het laat de beoefenaar zich uiten op creatieve wijze. Het geeft de beoefenaar voldoening iets ‘moois’ te scheppen. Tekenen is ook een leuke afwisseling van andere, saaie vakken. Het geeft daarnaast (bij goed onderricht) enige inzage in technische illustraties, bijvoorbeeld bij biologie en aardrijkskunde. Van bijvoorbeeld schilderen kan men wat opsteken van kleurenleer en dergelijke.

Het beste kan men kinderen die enige vaardigheid in hun tekeningen laten zien onderrichten in het tekenen. Daarbij moeten die kinderen ook nog gemotiveerd zijn te willen tekenen. Kinderen die niet van tekenen houden kan men laten fröbelen, een al even onzinnige bezigheid als tekenen, of nog liever laten buitenspelen – kunnen ze ruimtelijk inzicht opdoen. Bij de docent moet een degelijke kennis van tekenen en schilderen aanwezig zijn. Hetgeen men op de PABO aan tekenen krijgt is die naam niet waard. Tekenen moet ook worden opgevat binnen het bredere kader van multimedia en ontwerpen. Tekenen kan handig worden ingezet bij het maken van films of video’s – denk aan het storyboard. Het kan een opzet zijn naar gamedesigns. Het is handig bij technische vakken, of als men architect wil worden. Tekenen, of liever schetsen, is een bruikbare mentale oefening en biedt de gebruiker een creatieve brainstorm, onafhankelijk van schrijven. Het tekenonderwijs zou ook naar deze inzichten heringericht moeten en kunnen worden. Men kan denken aan een nieuw vak, mogelijk met de naam ‘vormgeving’, waarin tekenen dan een opzet is naar complexere manieren van vormgeven. Tekenen is dan schetsen geworden, wat ook de oorsprong van het tekenen bij kunstenaars is.

Tekenen is dus geen wondermiddel en het bevordert ook al niet het ruimtelijk inzicht. Dat is een mythe!